Ik huil niet zo graag waar andere mensen bij zijn, en zeker niet op straat. Maar soms gebeurt het toch, bijvoorbeeld  na de kerstochtend dienst. Het begon prachtig, ik had uit volle borst meegezongen in de cantorij, stiekem het hoogtepunt van kerst. Na afloop kwam één van de ouders naar mij toe en toen ervoer ik weer hoe lastig het soms is om werkzaam te zijn in de gemeente waar je ook zelf lid bent; je bent altijd aan het werk, ook als je dat niet bent. Ze vertelde mij dat zij en ook andere ouders het zo jammer vonden dat er zo weinig jeugd in de kerk zichtbaar is. Maar ik moest het niet als kritiek opvatten.

Dat deed ik wel.

Jongerenwerk is één van mijn passies. Dat is ook niet zo moeilijk, want mijn club jongens en meiden is volgens mij ook de leukste club jongens en meiden. Dat is natuurlijk een vreselijk gekleurde uitspraak, en zo hoort het ook. Ik vind ze geweldig. In mijn werk wil ik ze recht doen, en met ze in contact staan. Supertwien bevindt zich in een impasse; zij concurreert met studie, werk, vrienden, en hobby’s en de zondagochtend is niet ideaal voor drukbezette jongvolwassenen. Daarom heb ik de afgelopen twee maanden besteed aan huisbezoeken. Met ieder van hen heb ik bij ze op de bank gezeten met een pot thee, en de ouders weggestuurd. Die vluchtten vaak al uit zichzelf naar boven of de deur uit, hoor, over meedenken gesproken; dank ouders!

Het waren gesprekken van hart tot hart. Gesprekken over vriendschap, over de keuzedruk van studies, tussen jaren of vervolgstudies, over keuzes voor de toekomst. Gesprekken over relaties, hobby’s en de volle agenda´s, niet alleen bij hen, maar ook bij mij. En over de kerk, Supertwien en geloof. Dat laatste was nogal een mix van Zeker-Weten-Van-Niet en Niet-Zeker-Weten.

Zeker-Weten-Van-Niet: niet geloven in een bovennatuurlijke macht die de boek regelt, die de touwtjes in handen heeft. Niet geloven in de achterliggende motivatie om rituelen vol te houden, maar toch meedoen, omdat je er aan gewend bent.  Niet op zondag naar de kerk moeten, en al helemaal niet zo vroeg. Je niet op je plek voelen in een kerkdienst, dat is vooral een hoop hocus pocus.

Niet-Zeker-Weten: niet zeker weten of er iets of niets is. Wel verbinding ervaren en willen ervaren met mensen van alle leeftijden, binnen of buiten de kerk. Wel verbinding willen ervaren met de wereld, het gevoel hebben dat zij ertoe doen en een verschil kunnen maken. Wel verbinding willen met wie ze ten diepste zijn, uitgedaagd worden, iets nieuws willen leren over anderen en zichzelf. Het gewoon gezellig hebben met elkaar.

Dat Niet-Zeker-Weten is het stukje waar ik me op richt en waar volgens mij de nadruk naar uit moet gaan, zowel binnen als buiten de kerk. Het jongerenwerk zoals het er vroeger uitzag, is met uitsterven bedreigt. Ik zie het veranderen, niet alleen bij mij, maar ook bij anderen. De tijden veranderen, en jongeren veranderen, jongerenwerkers die hun doelgroep voor ogen hebben kunnen niet anders dan mee veranderen.

Maar niet alleen het jongerenwerk, ook ‘de kerk’ zoals we die kennen, met alle structuren, orde, opbouw en verborgen regels, als een soort schil rondom een positieve kern, is aan het verdwijnen. Godzijdank. Steeds meer zie ik om me heen dat die structuur afstand creëert. Afstand tussen mensen ver weg en dichtbij, tussen mensen en de natuur, en tussen mensen en dat Niet-Zeker-Weten, dat we ook wel eens God kunnen noemen.

De schil die de kerk is, verdwijnt en ik hoop dat het zich als een ui af pelt tot de zoete kern zichtbaar wordt. Die kern is vrij simpel samen te vatten als: we zijn allemaal verbonden en bent geliefd en van waarde, zoals je bent, zonder voorwaarden. Geloof is overal, religie uit zich in allerlei vormen. Het Niet-Zeker-Weten laat zich overal zien. Dat is niet voorbehouden aan een groep mensen die samenkomt in een bakstenen gebouw met een kruis op het dak. Het is daar waar kunst gemaakt wordt die je raakt, waar mensen zich voor elkaar openstellen en kwetsbaar durven zijn. Daar waar gesprekken zijn van hart tot hart. Het is daar waar rituelen ontstaan rondom geboorte en afscheid. Het is daar waar verhalen verteld mogen worden, waar naar geluisterd wordt. Het is daar waar mensen welkom zijn, echt welkom, zonder eerst een vooroordeel van de ander te hoeven overwinnen. Waar mensen durven hun eigen angst en onzekerheid opzij te zetten voor een ander. Het is daar waar mensen nader tot elkaar komen, bij een bushalte, of bij een kribbe. Dat doet er eigenlijk niet zoveel toe.

Het gebeurt vaak niet voor het oog van de camera, met een miljoenenpubliek. Het gebeurt in de marge, waar misschien maar twee mensen het merken. Het gebeurt in het klein, waar je bij staat. Misschien heb je het niet in de gaten en denk je achteraf: hé, wat was dat mooi.

Zo vrolijk als die eerste kerstdag begon, zo was het omgeslagen in een gevoel van falen en tekort schieten. Hard werken komt niet altijd uit de verf zoals je het voor ogen had. Ineens vloog het me aan: doe ik het wel goed, zit ik op de goede weg? Wat doe ik verkeerd? Met de fiets al in de hand vroeg ik feedback van een andere ouder en stelde me kwetsbaar op. Ik sprak mijn onzekerheid uit en de tranen kwamen erbij. Zij kwam met een heel andere observatie, één waarin ik gezien werd, en waarin mijn passie werd herkend. Ze sprak haar waardering uit voor wat ik zo vanzelfsprekend vindt: de liefde voor die jongens en meiden.
Zij vatte het mooi samen: Jongerenwerk is net als al het kerkelijk werk. Het is soms werken in de marge. Gelukkig maar, want dat is waar het gebeurt, soms onzichtbaar, maar altijd middenin het Niet-Zeker-Weten. Dat vind ik wel een traantje waard.