Gehaast werpt hij een laatst blik in de spiegel naast de voordeur. Haar, check, tanden, check, portemonnee en sleutels, check. Hij kijkt de man in de spiegel even aandachtig in de blauwe ogen. Ze worden omlijst door vrolijke rimpels, die hem goed staan. Hij wordt getroffen door de nerveuze blik.
“Je kan dit, je kan dit”, zegt hij hardop om zichzelf moed in te spreken.
In de spiegel valt zijn oog op haar foto, die op de schoorsteenmantel staat. Hij haalt diep adem en opent de deur. “Oeh, kammetje!”, bedenkt hij net op tijd. Hij pakt de kam van het plankje onder de spiegel. Met een snelle beweging haalt hij de kam door zijn dunner wordende lok en steekt het ding in de zak van zijn colbertje.
Vastberaden en hoopvol stapt hij de deur uit, draait deze op slot en loopt het tuinpad af. De tuin ligt er mooi bij, al heeft dat jaren geduurd. Samen haalden ze de tegels eruit, plaatsten de pergola voor de druiven en de nodige schaduw en maakten de vijver met fonteintje. De laatste aanwinst waren de bakken geweest voor de moestuin en kruidentuin. Lekker hoog, zodat ze op latere leeftijd niet meer hoefden te bukken. Daar heeft hij de afgelopen jaren profijt van gehad; elke week eet hij uit eigen tuin. Jammer dat zij er maar zo kort van kon genieten.
Hij loopt de straat uit en slaat de hoek om, richting het oude centrum. Hij steekt zijn hand in zijn zak en drukt het kammetje in zijn hand. Een verjaardagscadeautje van haar, alweer drieëndertig jaar geleden. Inmiddels is het een deel van hem geworden, van hen, van hun leven samen.
Hij is nerveus, maar ook nieuwsgierig. Emelie is een mooie naam, hopelijk is ze net zo lief als haar naam doet denken. Het is wel tweeënzestig jaar geleden dat hij een afspraakje had en met haar is hij toen getrouwd. Inmiddels is hij alweer ruim zeven jaar alleen. Zijn dochters vonden het tijd worden. “Je hebt zoveel te geven, pap”, zeiden ze. En ach, het is ook wel erg stil in huis zo en alleen is ook maar alleen. Het zou leuk zijn om weer eens met iemand te kunnen wandelen, of samen naar de tv te kijken.
Ineens hoort hij zijn naam roepen en hij kijkt op. Hij herkent in het vuurrode haar de overbuurvrouw, ze is aan de wandel met haar hond. “Dag Harold! Hoe gaat het?” vraagt ze hem. Ze komt dichterbij en bekijkt hem van top tot teen. “Wat zie je er mooi uit, zeg, heb je een afspraakje?”, zegt ze lachend met een knipoog. “Eigenlijk wel ja”, antwoordt hij een beetje beschroomd, en geeft de hond een aai over zijn kop. Deze springt tegen hem op en hapt speels in zijn mouw. Hij trekt en gromt en draait met zijn kop: die wil spelen, dat is duidelijk. Harold valt er bijna van om. “Af, Kees!”, blaft de vrouw tegen de hond. ”Wat leuk voor je zeg, het is je van harte gegund hoor. Dat mag ook wel, na al die jaren. Ze boft maar hoor!”, kwettert ze verder, terwijl de hond haar meetrekt. “Nou dag!”, kan ze nog net roepen. Hij steekt onhandig een hand op. “Tja Harold, misschien heeft ze wel gelijk”, mompelt hij in zichzelf, terwijl hij terugdenkt aan hoe gelukkig hij is geweest al die jaren met haar, zijn grote liefde.
Plotseling schrikt hij op uit zijn gedachten, ineens staat hij voor het stoplicht, met aan de overkant het plein en het café, waar Emelie op hem wacht.. Het is ineens wel erg echt allemaal. Uit gewoonte glijdt zijn hand in de zak van zijn colbertje en zoekt het kammetje.
Niets.
Hij probeert zijn andere zak, niets.
Hij voelt in zijn jaszakken, zijn binnenzak, zijn kontzakken.
Niets.
Ontredderd kijkt hij om zich heen.
Geen kammetje.
“Je kunt dit, lieverd”, hoort hij haar in gedachten zeggen, ”daar heb je ons kammetje niet meer voor nodig.”
En hij steekt de straat over.
Geef een antwoord