Dinsdag na Palmpasen. Middenin de Goede week.
Op dit moment is er niks goeds aan. De zon schijnt, mijn man en kinderen zijn gezond, in mijn directe omgeving is er niemand ziek. Veel om dankbaar voor te zijn. Maar ik beleef er vandaag niks bij.

Van binnen is het Stille Zaterdag. Mijn eigen Stille Zaterdag.
Predikant worden doe je niet omdat je niet van mensen houdt, je doet het niet omdat je niet van veel tegelijk doen houdt, niet goed tegen werkdruk en deadlines kan. Je doet het niet omdat je graag uren de tijd hebt om in de zon te zitten en eindelijk dat boek te lezen. Nee. Deze predikant in elk geval niet.

Deze predikant heeft het nodig dat er wat gedaan moet worden, dat er mensen op haar wachten, iets van haar verlangen, verwachten dat ze met een goed verhaal komt. Dat er drie gesprekskringen voorbereid moeten worden en ook nog een kerkdienst plus een column en dat allemaal voor aanstaande maandag.
Maar er is niets. Te. Doen.

De kerkdiensten voor de hele week zijn opgenomen, en met ene prachtig eindresultaat.  De voorbereidingen daarvoor waren lekker druk, en ook bevreemdend, want niet eerder heb ik op één dag drie verschillende kerkdiensten hoeven doen. Maar het is gelukt, het staat erop.
Tot nu toe heb ik op mijn eigen vlogdiensten positieve en zelfs warme reacties ontvangen. En ook bij het zien van deze kerkdiensten zullen mensen steun ervaren, en bemoediging.
Ze zullen zich verbonden voelen, met elkaar als doopsgezinde gemeente, met mij als predikant, en hopelijk ook met God.

Eén aspect dat in elk geval gelukt is.


Gaandeweg was er ook een deur bij mij dichtgedaan, zonder dat ik me daar bewust van was. De corona maatregelen zorgden ervoor dat ik me ging afsluiten, uit zelfbescherming denk ik. Maar daardoor werd er afstand genomen, afstand van de alledaagsheid die er niet meer mocht zijn, van de contacten die er niet meer mochten zijn, van het omhelzen, het praten, het spelen, eigenlijk van alles waarbij je de grens van anderhalve meter zou overschrijden. En terwijl de deur dicht ging in mij, ging ook mijn hoofd op slot. Ik vergat afspraken die gewoon door konden gaan, want dat mocht immers allemaal niet meer, had de dichte deur besloten.
Gelukkig besefte ik me plots: afstand betekent niet afstel. Ook op anderhalve meter afstand kan ik me verbinden met de ander, al is het verbinding op rantsoen. Toch voelt dat vandaag mijlen ver weg.

Vandaag, de dinsdag na Palmpasen, voelt als een doodgewone dinsdag zoals er zovelen zijn. Het gevoel van toeleven naar Paasochtend, naar opstanding, naar het Groteverhaal dat Liefde sterker is dan de dood, het is er niet. Ik ervaar het niet. En dat gevoel is voor een predikant zoals deze toch wel tamelijk cruciaal.

Middenin het ongemak, terwijl buiten de zon keihard haar best doet om mij op te vrolijken en de buren een soort zweem van gezelligheid laten horen door hun gekeuvel over de schutting heen, blijft het stil in mij.

Het werkt niet, het komt niet aan.
De stapel boeken die liggen te wachten, de was die eigenlijk aan de lijn wil wapperen, de koffie die koud staat te worden. Mijn aandacht wordt er niet door getrokken. Dit schrijven eigenlijk ook niet. Maar niks doen op een bureaustoel, met een open geklapte laptop voor je neus past ook niet bij het moment.

Dan maar de teksten van mijn nieuw ontdekte evangelieschrijver erbij pakken. ‘De kunst van het ongelukkig zijn’ van Dirk de Wachter.

Wat fijn dat hij het verheft tot een kunst. Dit mag gewoon. Ik hoef niet gelukkig te zijn. Gelukkig maar.

Zoals ik wel eens doe bij de echte Bijbel sla ik een willekeurige bladzijde open, in de hoop op één of ander antwoord. Of iets waar ik wat aan heb, omdat het precies onder woorden brengt wat ik bedoel, of omdat het me juist tegen de borst stuit.

Het lukt. Pagina 63: “Het is heel belangrijk om te rouwen, en we zouden onze rouwende medemens meer moeten bijstaan”.

In mij gaat er iets aan. Ja, ik ben in de rouw. Ik ervaar leegte. Zoals al die verlaten ruimtes die nu overal te vinden zijn. Ruimtes waaraan je nog wel kunt zien wat de bedoeling ervan is, wat het nut is van die ruimtes. Die pleinen met kroegen en hun terrassen, die kerken, die theaters, die winkelstraten, die scholen, die stadions. Ze missen hun vulling, de mensen, het rumoer, de gezelligheid. Ze missen hun nut, hun zin.


Ik begrijp ze, ik voel die leegte ook. Ik rouw om het verlies van mijn nut, mijn zin.  Misschien wel van mijn roeping.

Ik kan nu geen predikant zijn. Theoloog ben ik wel, dat kan ik niet afzetten, dat gaat gewoon door. Maar predikant zijn zoals dat bij mij past, daar moet ik voorlopig afscheid van nemen.
Dat is een predikant die verbindend aanwezig is, die mensen aankijkt en een hand geeft, met soms nog een hand erboven op, als haar voelsprieten voelen dat dat nodig is. Een predikant die de mensen kan lezen en ziet waar er verdriet is, waar iets gezien wil worden.

Een predikant die vol ideeën zit, die wil organiseren, ondernemen, iets nieuws wil uitproberen. Een predikant die talenten herkent bij mensen en die talenten graag wil inzetten voor de gemeente en zo wil laten zien dat een gemeente ook een gemeenschap is, waarin iedereen wat bij te dragen heeft, ongeacht achtergrond, leeftijd, of geloofsovertuiging.


Ik mis het. Ik mis de mensen. Ik mis de gesprekken. Ik mis de theologie. Ik mis het gebouw. Ik mis hoe het zonlicht naar binnen valt op zondagochtend en het trappetje naar het orgel in het licht zet. Ik mis het geluid van de piano en de kapstok vol met jassen. Ik mis de koffie en de koekjes en ik mis dat ik vaak de laatste ben die naar huis gaat. Ik mis de rit er naartoe en weer terug naar huis. Ik mis het dat mijn man vraagt hoe het was en dat ik kan vertellen hoe het was.

Dus zo is het nu. Stille Zaterdag in mij. Ik wacht op de dageraad, de zon die weer opkomt. Ik wacht op Pasen, op het opstaan van iets in mij dat er weer zin in heeft. Dat deel van mij dat denkt: ‘Hè ja, ik ga eindelijk eens dat boek lezen.’ Of: ‘Lekker een film kijken vanavond, fijn.’

Tot het zover is, kies ik voor de fictie van het predikant spelen, voor de verbinding op rantsoen. Doen alsof er een kerkdienst voorbereid moet worden, en een gesprekskring. Doen alsof er een column geschreven moet worden en een boek moet worden gelezen.
Trouwens, mijn Hebreeuws kan ook wel een opfrisbeurt gebruiken.

Dus: voorwaarts! Op naar Pasen.